Hoe kan ik de systeemvariabele PATH instellen of wijzigen?


Dit artikel is van toepassing op:
  • Platform(s): Solaris SPARC, Red Hat Linux, SUSE Linux, Oracle Linux, Windows 10, Windows 8, Windows 7, Vista, Windows XP, macOS

waarschuwingspictogramDe instructies op deze pagina zijn bestemd voor gevorderde gebruikers of systeembeheerders.


Algemene informatie

  • PATH is de systeemvariabele die door uw besturingssysteem wordt gebruikt voor het zoeken van benodigde uitvoerbare bestanden vanaf de opdrachtregel of vanuit een terminalvenster.
  • De systeemvariabele PATH kan worden ingesteld met het Systeemhulpprogramma in het Configuratiescherm van Windows of in het opstartbestand van uw shell onder Linux en Solaris.
  • Het is doorgaans niet nodig om de PATH-variabele van het systeem te wijzigen bij computers met Windows of Mac OS X.

Windows

Windows 10 en Windows 8
  1. Gebruik 'Zoeken' om te zoeken naar 'Systeem' (Configuratiescherm) en selecteer deze optie vervolgens.
  2. Klik op de koppeling Geavanceerde systeeminstellingen.
  3. Klik op Omgevingsvariabelen. Zoek in het gedeelte Systeemvariabelen de omgevingsvariabele PATH en selecteer deze. Klik op Bewerken. Als de omgevingsvariabele PATH niet bestaat, klikt u op Nieuw.
  4. Geef in het venster Systeemvariabele bewerken (of Nieuwe systeemvariabele) een waarde op voor de omgevingsvariabele PATH. Klik op OK. Klik op OK om de resterende vensters te sluiten.
  5. Open het opdrachtpromptvenster opnieuw en voer uw Java-code uit.
Windows 7
  1. Klik op het bureaublad met de rechtermuisknop op het pictogram Computer.
  2. Kies Eigenschappen in het contextmenu.
  3. Klik op de koppeling Geavanceerde systeeminstellingen.
  4. Klik op Omgevingsvariabelen. Zoek in het gedeelte Systeemvariabelen de omgevingsvariabele PATH en selecteer deze. Klik op Bewerken. Als de omgevingsvariabele PATH niet bestaat, klikt u op Nieuw.
  5. Geef in het venster Systeemvariabele bewerken (of Nieuwe systeemvariabele) een waarde op voor de omgevingsvariabele PATH. Klik op OK. Klik op OK om de resterende vensters te sluiten.
  6. Open het opdrachtpromptvenster opnieuw en voer uw Java-code uit.
Windows XP
  1. Selecteer achtereenvolgens Start en Configuratiescherm dubbelklik op Systeem en selecteer vervolgens het tabblad Geavanceerd.
  2. Klik op Omgevingsvariabelen. Zoek in het gedeelte Systeemvariabelen de omgevingsvariabele PATH en selecteer deze. Klik op Bewerken. Als de omgevingsvariabele PATH niet bestaat, klikt u op Nieuw.
  3. Geef in het venster Systeemvariabele bewerken (of Nieuwe systeemvariabele) een waarde op voor de omgevingsvariabele PATH. Klik op OK. Klik op OK om de resterende vensters te sluiten.
  4. Open het opdrachtpromptvenster opnieuw en voer uw Java-code uit.


Mac OS X

Als u een andere versie van Java wilt uitvoeren, geeft u het volledige pad op of gebruikt u het hulpprogramma java_home:

% /usr/libexec/java_home -v 1.8.0_73 --exec javac -version


Solaris en Linux

  1. Als u wilt controleren of het pad correct is ingesteld,
    voert u in een terminalvenster de volgende opdracht in:
    % java -version
    De versie van het hulpprogramma voor Java wordt in dat geval weergegeven, mits deze wordt gevonden. Als het een oude versie betreft of als u de foutmelding java: Command not found (java: opdracht niet gevonden) krijgt, is het pad niet goed ingesteld.
  2. Ga na welk uitvoerbaar bestand voor Java het eerst wordt gevonden in uw PATH
    . Voer in het terminalvenster de volgende opdracht in:
    % which java
Het pad definitief instellen

Als u het pad definitief wilt instellen, stelt u deze in uw opstartbestand in.
Opmerking: instructies voor de twee populairste shells in Linux en Solaris worden vermeld. Zie Path Setting Tutorial wanneer u andere shells gebruikt.

Bash-shell

Bewerk het opstartbestand (~/.bashrc)

  1. Wijzig de PATH-variabele
    PATH=/usr/local/jdk1.8.0/bin:$PATH
    export PATH
  2. Sla het bestand op en sluit het.
  3. Laad het opstartbestand
    % . /.profile
  4. Controleer of het pad is ingesteld door de Java-opdracht
    % java -version opnieuw uit te voeren.
C-shell (csh)

Bewerk het opstartbestand (~/.cshrc)

  1. Stel het pad in
    set path=(/usr/local/jdk1.8.0/bin $path)
  2. Sla het bestand op en sluit het.
  3. Laad het opstartbestand
    % source ~/.cshrc
  4. Controleer of het pad is ingesteld door de Java-opdracht
    % java -version opnieuw uit te voeren.